Ik slof terug naar de eerste stek van de dag, die ik nu als laatste bezoek. In de buurt gekomen zie ik de bellen omhoog komen, zou het dan toch nog? Rustig aan maar. In indianensluip leg ik de laatste meters af. Ik ga voorzichtig zitten en werp met een onderhands worpje in, haal de pen een klein stukje terug en geef een snelle rechts, links slinger met de top. Voldoende om de lijn onder water te trekken. Het duurt niet langer dan een minuut, paar keer stuitert de pen op en neer, gaat plat liggen en loopt weg. Ik geef een houw, brede rug doorbreekt het wateroppervlak. Dreunt naar beneden, slip krijst, direct gevolgd door een harde PATS. Lijn door? Ik zak moedeloos neer. Op deze stek startte ik een uur of vier geleden in het eerste licht. Binnen een paar minuten een aanbeet en na een woeste, eerste run loste de vis uit het niets. Ziek ben ik ervan, doodziek. Het is een ochtend die contrasteert met de rest van de voorliggende periode, het liep allemaal redelijk vanzelfsprekend. Vis van allerlei kleur en formaat kwam op de kant, niet alleen karper maar ook veel zeelt. We zitten in de periode dat er karpers in mijn hoofd zwemmen. Wat ik ook doe, die gekke beesten zitten erin en met de toegenomen activiteit vertroebelen ze mijn geest. Ken je dat? Dat als je water tegenkomt, ongeacht omvang en plek je even moet kijken, beter nog; ruiken? Altijd die blik op dat natte goedje, welke kleur heeft het, is er veel doorzicht? Allerlei plannetjes die zich vormen maar vaak niet uitgevoerd worden, simpelweg te weinig tijd. En dat hoofd maar doormalen. Volkomen gedachteloos je vismomenten plannen is meestal niet goed, teveel overdenken ook niet, voor mij dan in ieder geval. Zo op de rand van de paai altijd dezelfde lichte onrust; liggen ze op de plekken waar ik ze verwacht of ben ik te vroeg, of erger, te laat? Zelf geen enkele paaiende karper gezien afgelopen periode, alleen van horen zeggen. Brasem wel. Heel andere manier van paaien. Vaak wat meer onder water, niet het tumult wat karper heeft. Begin mei een samenochtend. We zouden met zijn vieren maar uiteindelijk blijven Bas en ik over. Bas en ik hebben elkaar veel te lang niet gezien. Ondanks dat we elkaar veel te vertellen hebben kunnen we niet wachten te starten met vissen, niet vreemd, de ringdijk is nu op zijn mooist. Bas komt voor onvervalste polderzeelt, ik wil karper. In de eerste uurtjes vangen we elkaars vis, rare beesten zijn blijkbaar in de war? Nu zit daar wel iets interessants achter, bijna altijd als Bas op zeelt komt vissen staat hij binnen de kortste keren een karper te drillen, toeval geloof ik niet in. Dunnere lijn, kleinere haak, ander voertje, het zijn de zichtbare verschillen die blijkbaar het verschil maken? Het zijn gedachten die de karpers af en toe even uit mijn hoofd verjagen, blijkbaar is denken over karpervissen het enige dat ze doet laten verdwijnen? Zo zit ik mijmerend op mijn laatste stekje, her en der een jagende brasem. Hommers maken er een heel gebeuren van. Uit het niets rolt er een vissenlijf naast de pen, ik wordt uit mijn gedachten opgeschrikt, zat niet helemaal op te letten. Niet veel later kruipt het pennetje weg. Na de aanslag weet ik genoeg. Na een lange, trage dril bewonderen Bas en ik de spiegelkarper; een machtig mooie vis. Zulke vissen voelen altijd als overdaad voor mij. Wat groeien ze soms toch groot in de polder. Niet vanzelfsprekend maar het gebeurt en soms loop je dan tegen zo'n joekel aan. Heerlijk is dat. Het zijn vangsten waar ik dagenlang van kan lopen neuriën maar die ook altijd aanzetten tot weer willen vissen, vangsten die zorgen dat de karpers in mijn hoofd nog maar voor wat meer tumult zorgen. Mei is een droge, schrale maand. Dat zonnige weer met die droge en vaak ook nog koude wind; niet helemaal mijn cup of tea. Door dat wat schrale voorjaar ben ik mijn watersense wat kwijt, plekken die ik zou willen bezoek in deze periode sla ik toch over; twijfel is nooit een goede raadgever. Als dan aan het einde van een lange werkdag er een paar uurtjes in het verschiet liggen weet ik er wel raad mee, als er plekken zijn waar ik niet heenga blijven er minder over om te kiezen, deductie werkt soms heel goed. Lekker op de fiets naar een smal vaartje. Als ik een paar uur later terugkom staat het schuim op de eerste stek. Zoals altijd de spanning rond de maagstreek en ook zoals vaak heel snel na inleggen een goed doorlopende aanbeet. Dat snap ik soms niet zo goed, ondanks hoeveelheid voer gaat toch vaak het haakaas snel naar binnen? Het eerste schot na de aanslag is overdonderend, veel te makkelijk pakt deze vis veel lijn. Onderweg waterplanten oppikkend. Komt na die eerste indrukwekkende spurt zigzaggend en kopschuddend terug. In de lage avondzon poseer ik met een prachtvis gevangen in een pure polderomgeving; wordt het mooier? Met die zonnige dagen zijn de vroege ochtenden favoriet voor mij. Met vroeg bedoel ik echt vroeg. Niet dat halfbakken vroeg waarin de zon al is opgekomen. Nee, ruim voor zonsopgang aan het water zijn, bij voorkeur voeren in het laatste streepje donker zodat op het moment dat een pennetje zichtbaar is het te water gelaten kan worden. De eerste uurtjes zijn het beste. Op zo'n ochtend zie ik tijdens het rondje voeren in het donker de ene na de andere karper azen. Ik moet mijzelf remmen, zien azen wil niet zeggen doen vangen. Het duurt lang die dag. Ondanks de vele actieve vissen is het pas op het tweede rondje dat de pen een eerste teken van leven geeft. Mooie schubkarper geeft strijd tussen de lelies; ik win. Op deze vroege ochtenden hou ik er een ander voerritueel op na dan als ik voorvoer; er gaat veel minder in. Eén klein handje is voldoende, na iedere keer dat ik de stek aandoe een handje erbij. Steeds kleine beetjes voer brengen. Naast de dressuurdoorbraak op wateren waar vaak tapijten vol voer liggen is het een manier die voor een continue levendigheid op de stek zorgt; als er minder ligt is er meer concurrentie. Als de mensenstroom, die bij dit water hoort omdat het op de rand van polder en bewoning ligt, op gang is gekomen krijg ik op één van de stekken een tweede kans. De hele ochtend heeft er karper in de buurt rondgehangen, pas in het laatste rondje krijg ik een aanbeet. Helaas lost de spiegel kort na het aanslaan. Zuur, zeker als je er zo lang en geduldig op gewacht hebt. Voor of na de paai? Op de dijk gok ik dat het erna zit. Zal op het randje zijn dat de grote visser er rondhangen. Nog snel een keertje proberen. Hond is weer mee, begint te wennen aan de rituelen en kan voor het eerst er ook zichtbaar van genieten. Heeft er rust in gevonden en dat geeft hoop voor de toekomst, best gezellig als ze af en toe mee kan.
Het wordt een ochtend van inleggen, aanbeet krijgen, drillen, voeren en door. Na een aantal wilde poldertorpedo's sla ik maar weer is vast op een massief blok. Vis begint te zwemmen en stopt niet meer. Ondanks de ruimte die er is ga ik er met het net achterna. Meeste vissen houden het na één zo'n lang schot voor gezien maar deze krachtpatser dreunt driemaal tientallen meters bij me weg. Eenmaal op de kant toont de vis zijn prachtige bouw en kleur. Een product van deze polder, net klaar met de voortplanting en nu even in mijn handen. Het raakt me nog maar weer eens aan, de karpers in mijn hoofd wentelen zich maar weer eens in mijn gelukzalig visser zijn.
0 Comments
Ik sta in mijn t-shirt op een brug en kijk naar het water in de vaart. Wat een verschil. Exact een week geleden reed ik in het eerste licht in deze omgeving rond met handschoenen aan. Wit uitgeslagen kanten en een koude atmosfeer. Later op de dag was het uit de wind in de zon wel te doen. Waren ook de plekken waar ik zeelt hoopte te vangen maar op een paar minizakkertjes na geen actie op de pen. Wel mooie beelden van ontluikende natuur die ongeacht de ineens winterse temperaturen rap doorgaat met stappen in de lente te nemen. In de opvolgende week langzaam wat meer temperatuur en halverwege de week zelfs een wind die even een halve dag naar zuid draait. Ik voel en ruik het verschil na die continue stroom uit het oosten. Ik pak die avond en vang wat vis. Weer een klein schubje, de uitzetvisjes lijken met te achtervolgen. Daarna twee zeelten, de eerste van 2019. Zal je altijd zien dat als je er gericht op vist je ze niet vangt en tijdens het karpervissen ze wel haakt. Mag de pret niet drukken, vis is vis, zeelt is zeelt. Een weekend na de kou dus ineens in t-shirt in de brandende zon. Avondje vissen met Michael. Voeren op wat plasjes, ik voor zeelt, Michael voor karper. Daarna voeren op een vaart direct in verbinding met de Rijn. Zou de karper al erin zijn getrokken? Tijdens het voeren zien we brasem genoeg, die zijn al aan de paai begonnen. Zou de karper er al achteraan zijn geslopen om van het brasemkuit te snoepen voordat ze zelf de paai inschieten? Vragen die we beantwoord willen zien. De vele zijtakken van de Rijn hebben de aandacht getrokken en nu willen we uitvinden vanaf wanneer we er de karper kunnen verwachten. De stekken op de plasjes leveren mij wat witvis en de bedoelde zeelt op. Wat een prachtige vissen om te vangen. Oersterk en zo mooi. Michael krijgt geen stootje. Valt toch een beetje tegen. Ik geef de wind uit het oosten de schuld. Een weertype waar ik in het vroege voorjaar niks mee kan, zeker niet als onder de strakblauwe hemel de temperatuur flink oploopt. Naar mijn mening heeft het alleen maar een slechte invloed op de vis; beetje rondlummelen, meer lijken ze niet te doen. We hopen dat op de vaart het tegendeel wordt bewezen maar helaas niet. Het paaien van de brasem gaat onverminderd door. Als ik een schatting moet doen van het aantal brasems dat de vaart is ingetrokken dan durf ik toch wel een getal boven de 1000 te noemen. Overal zien we brasem in de kant rotzooien en rommelen. Van karper nog geen spoor. Stek na stek geduldig afvissen en geen stootje krijgen. Toeval of gewoon te vroeg? Weer een weekend verder is het een weertype dat ik wil hebben. Niet te warm, niet te koud, wind uit het zuidwesten, wolken en zon. Op naar een dijk met uitzicht en ruimte. Ik loop een kilometer of twee en leg een stuk of tien stekken aan. Ik heb er enorm veel zin in, alles voelt en ruikt naar vis vangen. Ik ben niet de enige op de dijk, tijdens de voerronde ruim ik her en der wat lege blikken maïs op. Onwaarschijnlijk dat "vissers" dit achterlaten op zo'n mooie, pure plek. Ergens voorvoel ik dat er een moment komt dat de weinige bewoners langs het eerste deel van de dijk dit niet meer pikken en gaan aangeven dat er niet meer gevist mag worden. Je kan erop wachten. Het irriteert me en brengt een gevoel van schaamte over mijn "medevissers" mee; je kan je zooi toch gewoon meenemen? Blijkbaar niet, met op lange termijn alle gevolgen van dien... Als ik in alle rust heb opgetuigd is het gevoel van irritatie wat van me afgegleden, als ik het pennetje neerzet is het helemaal weg. Op de eerste stekken af en toe wat witvis gepruttel. De vijfde stek op een hoek van de wetering, bellen rondom de stek. Ik ga in sluipmodus en voer al mijn handelingen zo geruisloos als mogelijk uit. Pennetje staat niet helemaal lekker, net te diep en door de schittering kan ik het net niet voldoende zien. Ik wacht tot de bellen wat bij de pen weg zijn, haal op, schuif het stuitje wat omhoog en leg weer in. Vis heeft niets gemerkt, aast gewoon door. Kort daarna de aanbeet. Korte, boze dril en klein plaatje op de kant. Ook mooi. Ik ben blij, blijft vreemd hoe kinderlijk eenvoudig het is om geluk te ervaren. Ik geniet ervan. Op de volgende stekken weer alleen witvisgepruttel. Het is nog vrij vroeg, voor het donker kan ik alle stekken aflopen en wellicht op de terugweg een aantal plekken een tweede kans geven. Ik twijfel, overal bijvoeren of nog een andere polder bezoeken? Als vorige week die brasem paaide zou de karper nu dan wel aanwezig zijn? Of wordt dat een avond uitgehongerde brasems vangen? Ik besluit de stekken af te vissen en de meest interessante op de terugweg nogmaals even aandacht te geven. De laatste stek, stek nummer tien. Ik voorvoel iets, druk het weg, je moet niet te graag willen. Niet direct na het inleggen witvis gepruttel. Vind ik een gunstige ontwikkeling. Bekertje koffie erbij maar nog voordat ik een slok kan nemen zakt het pennetje weg. Ik pak de hengel, pennetje blijft net onder het wateroppervlak staan; lijnzwemmer? Dan wordt de pen weggezwiept, ik kijk of het draad volgt, bijna geen tijd want het losliggende stuk tussen pen en hengeltop vliegt strak, een rustige tik geeft de haak het laatste zetje. Hele wilde, korte dril en weer goud, deze keer schubgoud. Ook weer echt een mooie vis! Na het terugzetten tijd voor de koffie. Ondanks dat ik de lijn een dag eerder vers opspoelde vervang ik een meter. Doe ik altijd na twee karpers te hebben gevangen. Misschien een stom bijgeloof maar liever het risico op lijnbreuk zo klein als mogelijk houden.
Ik hop terug van stek naar stek. Op één van de plekken waar veel witvisgepruttel was is het stil geworden, ik ga er is goed voor zitten. Duurt weer niet lang. Pennetje prikt even wat omhoog en glijdt dan rustig weg; klassieke aanbeet. Na aanslaan een woeste reactie, vis sjort vlot draad van de spoel. Stopt even maar komt meteen weer op gang. Meter of twintig verderop een rijtje oude palen, vis is nog ver weg maar wil duidelijk die kant op. Weer even pauze direct gevolgd door weer een bonkende run, dan valt de spanning weg. Stomverbaasd draai ik binnen; de lijn is glad door. Hoe is het mogelijk? Nieuwe lijn en een kwartier geleden zorgvuldig opnieuw opgetuigd? Onbegrijpelijk. Op de resterende stekken geen aanbeet meer. Door naar een volgende dijk. Het wordt het eigenlijk al verwachte brasemtakelen. Blijkbaar al uitgepaaid en hongerig, tien stuks in twee uur tijd. Als er al karper aanwezig was hebben ze waarschijnlijk geen kans gehad om het haakaas te pakken. Conclusie na twee probeersels op boezemwater; niet voor half mei komen! Roetsj, roetsj, het gaat snel maar ik weet wat ik heb gezien. De vaart ken ik, de schitterende lage brug niet. Winterpakhuis flitst door mijn hoofd. Ik maak een notitie in mijn hoofd voor de toekomt en richt me weer op het hier en nu; de treinreis met mijn kinderen naar het scheepsvaartmuseum in Amsterdam. Ik besef me wel even dat 'we' anders kijken. Als er water is trekt 'onze' blik er naar toe en dromen we vaak even weg. Deze ochtend droom ik ook, wordt ruw verstoord door de wekker. Oeh, wakker worden is even een dingetje, ik voel een doffe hoofdpijn, wat krijgen we nu weer? Koffietekort, cafeïne tekort dus. Dat was er bij dat dagje Amsterdam wat bij ingeschoten, één laf bakkie te weinig voor de regelmaat die mijn lichaam blijkbaar gewend is. Ik maak dus maar een grote thermoskan koffie, pak mijn andere spullen en verdwijn in het donker richting de polder. Tijd voor de ringdijk. Weer datzelfde gevoel als vorig jaar; ik kom hier te weinig. De koeien liggen nog te rusten. Blijven liggen als ik langs ze loop. "Nog een minuut of tien dan komt de zon op", fluister ik tegen mijzelf. Raar, ik fluister vaak hardop tijdens het vissen tegen mijzelf. In een grote stad zouden met hetzelfde gedrag mensen of met een boogje om me heenlopen of me wat geld toestoppen. De koeien doen gelukkig gewoon niets. Wat een blik, wat een weidsheid en wat een rust. Ik wandel over de dijk. Watervogels klitten bij elkaar, zilverreigers die deze polder als overwinterplek hebben uitgekozen stijgen op als ze me zien en een formatie ganzen in V vorm doen beseffen dat we echt in het najaar zijn aangekomen. Het is nu twee weken geleden dat ik midden in de nacht wakker was geworden, het hengseltje van het rolgordijn maakte geen geluid. Betekend dat het windstil is of de wind uit het noorden of oosten komt. Ik hoorde ganzen al gnâkkend overvliegen, was dat wat me wakker maakte? Blijkbaar luisteren we ook anders. Net na de bocht naar rechts van de ringvaart vliegt er een klein vogeltje uit het riet, een ijsvogeltje, kleine blauwe rakker. Omdat alles hier op elkaar lijkt heb ik bij het weggaan ook een stapeltje bamboestokken meegenomen. Op de stekken die ik niet vanzelf herken prik ik ze in de grond. Ooit ook gedaan met satéprikkers, werkte niet, in plaats van mijn stek liep ik die dan tussen het gras te zoeken. Die bamboestokken zijn niet te missen maar vallen toch niet enorm op. Als ik terugloop zie ik dat de dames aan hun ochtendrondje zijn begonnen. Lui waggelen ze in mijn richting. Een haas ziet me aankomen en rent de dijk af. Onderaan de dijk springt hij pardoes de sloot in om even later als een verzopen konijn de kant op te kruipen en verder te rennen. Goede zwemmers die hazen. Ik maak de penhengel in orde en drink terwijl ik dat doe een mok gitzwarte koffie. Welk pennetje zal ik nemen. Ook weer zoiets waar 'wij' anders naar kijken. Voor anderen een geverfd stukje hout, voor 'ons' het middelpunt van onze aandacht. Ik kies voor een wat steviger exemplaar, stevige wind en eventueel regen geven richting aan die keuze. De bont gekleurde antenne is eigenlijk niet mijn ding maar vandaag heb ik er lak aan. Vervelender vind ik de leugen die op de zijkant staat gedrukt, 0,2 gram; niets van waar, 0,4 gram om hem rechtop te krijgen, en nog eens 0,2 gram om hem af te stellen op een manier die de penvisser bekoort; iets meer dan een halve centimeter zichtbaar. Ik pak het haakje dat ik de afgelopen periode ook gebruikte, ik snap het gedoe over haken niet zo goed, gebruik vaak vrij lang dezelfde en heb nog nooit het gevoel gehad een vis te lossen door een botte haak. Zeker bij het penvissen waarbij jezelf bepaald op welk moment je met welke kracht de haak zet komt het allemaal niet zo nauw; tenminste, dat denk ik. Twee kikkererwten erop en vissen maar! Op de eerste twee stekken drink ik de thermoskan koffie leeg. Kort daarna is de hoofdpijn weg, geeft weer te denken. Valt me weer eens op hoe mooi op diepte deze polder is. Vrij snel onder de kant toch al wel een centimeter of tachtig. Pennetje staat mooi te huppen op de golfjes. Tijdens het voeren zag ik op één plek twee grote kolken van een karper. Verder geen zichtbare signalen. Daarnaast ook geen springende witvisjes of jagende snoek; het lijkt alsof er geen enkele vis zwemt. Ik weet wel beter, het is een penparadijsje en vooral een onontdekt paradijsje. Op dit deel heb ik nog nooit iemand anders zien vissen, de boeren die ik weleens spreek hebben het alleen over kunstaasvissers. Prima, mag wat mij betreft zo blijven. Op de plek waar de ringvaart naar rechts afbuigt komen de koeien me weer tegemoet. Ze zijn netjes in een rijtje naar het andere hek gelopen en wandelen al grazend terug. Drie van de dames komen met grote ogen even aan mijn net snuiven maar al vrij snel verliezen ze hun interesse en volgen de rest van de kudde. De eerste lichte bewolking maakt het zonnetje dun, als ik het KNMI moet geloven kan ik tot een uur of één rustig vissen. Daarna wordt het beestenweer. Ach tegen die tijd ligt het voer vijf uur in het water, als er dan niets is gebeurt is de kans klein dat dat nog gaat komen. Met dit soort gedachten pen ik de plekken rustig af. De enkele keer dat de pen iets onnatuurlijks doet is als er wat drijfvuil ergens de lijn raakt. Ik zit en geniet, laat mijn blik heen en weer pendelen tussen pen en horizon. Tegen elf uur ben ik terug op de eerste stek. Rustig aan maar, gezien de nog steeds bijna afwezigheid van ook maar enige zichtbare activiteit zal geduld en rust de meeste kans op een aanbeet gaan geven. Op de tweede zakt na een minuut of vijf het pennetje wat, een hobbeltje en dan onder water tegen de golven in. Dat moet vis zijn maar de aanslag is een mep in het luchtledige. De woorden die ik tijdens de terugtocht van de laatste naar de eerste stek tegen mijzelf fluisterde echoën na; "de kans is groot dat je kans van vandaag uit één aanbeet zal bestaan". Ik zie geen golf of kolk, met de aanwezige diepte is dat ook niet direct logisch. Ik leg nog even in, wacht een minuut of tien maar in die tijd staat het pennetje alleen maar op de wind te huppen. Door maar weer. Volgende halte bamboestokje nummer drie. Hier is het iets ondieper, wat slordig riet en een lichte versmalling doen het plekje opvallen. Uit het niets wordt het pennetje weggeramd. Zo hard dat ik me bijna niet kan voorstellen dat het een aanbeet is. In mijn ooghoek zie ik het draad erachteraan vliegen en weet genoeg, lichte tegengestelde tik en een bronzen vissenlijf dat wegdreunt. Mooie dril, sterke gezonde vis. Kleine vergroeiing aan de rugvin, product van de polder. Wat een heerlijkheid, zat ik als een koning, nu zit ik als een keizer. Rustig maar weer de stekjes af. Als ik bij de laatste ben begint het te druppelen. Ik wandel terug en verzamel bamboe, geef een aantal stekken nog een kans. Geen sjoege, laatste stek is dicht bij de auto, ik wring de dag uit, wacht tot de regen aanzwelt. Dan is het mooi geweest, op weg naar huis, kans is groot dat ik hier pas in het voorjaar weer terugkom.
Op het moment dat het pennetje een klein stukje zakt en terugkomt weet ik waarom ik eerder op de avond bij mijzelf dacht: "dat was de wind, als het een echte beweging was zou je het in je buik voelen". Dit voel ik in mijn buik en zet me direct op scherp. Ruim vijf uur geleden was dit de eerste stek waar ik wat voer strooide. Twee eerdere momenten was er geen enkele beweging waar te nemen, exact hetzelfde als de overige zeven stekken die ik over twee en een halve kilometer ringdijk aanlegde. Na de terugtocht vanaf de laatste stek wilde ik het hier toch nog even proberen. De t-splitsing, de wind die op het kantje staat, het voer dat net op de rand van het opkomende krulblad ligt; kan niet missen toch? De beweging herhaalt zich, ik voel mijn spieren spannen en mijn ogen vernauwen. Te lang stil, ik haal op en leg het spulletje iets naar links en dichterbij. Het loopt richting half één en ik heb met mijzelf afgesproken één uur uiterlijk thuis te zijn. Kort na het verleggen van het haakaas weer een zachte, walmende beweging. Ik durf met zekerheid te zeggen dat het hoe dan ook karper of zeelt is die beneden op de voerplek rondhangt. Niet veel later een hobbeltje, een pennetje dat daarna net onder het wateroppervlak wegzakt, stil blijft staan om vervolgens uit het zicht te verdwijnen. Ik wacht heel even en zet dan rustig de haak, even voel ik weerstand, dan schiet het spulletje recht. Ik zit verbaasd te kijken; wat een anticlimax van twintig spannende minuten, wat een anticlimax om de enige aanbeet van de gehele avond zo te missen. Er zit niet veel anders op dan mijn boeltje in te pakken en op huis aan te gaan. Niet veel later loop ik over de ringdijk naar de auto, enige aanbeet gemist en toch in balans. Als ik tegen zeven uur bij de ringdijk aankom gooi ik mijn eerdere plan overboort. Het idee was om op een deel van de ringdijk te voeren, terug te rijden naar een ander deel van het water om daar te voeren en dan vissen. Ik besluit de hele ringdijk af te lopen. Geen zin in autoritjes tussendoor en vissen op het deel waar meer verkeer langskomt. Hier kan ik lekker mijn gang gaan. Alleen op het eerste deel van de ringdijk rijden er soms wat auto's op weg naar de boerderijtjes die knus in de diepte achter de dijk liggen, verderop een onverharde dijk en de eeuwige groene blik van golvend gras. Vogels vliegen rond, futen dansen en hazen rennen achter elkaar aan. De vis is stil. Tijdens het aanleggen van acht stekken zie ik één keer een forse boeggolf over het water lopen, verder geen teken van vis, laat staan van karper. Tegen achten zet ik de pen op het eerste voerplekje neer. Niet veel later zie ik de maan opkomen terwijl in mijn rug de zon zijn laatste kunstje van de dag uitvoert. Het dijkje waar ik op zit scheidt twee polders van elkaar. Tegenover me, aan de nadere kant van het water liggen de weilanden op hetzelfde niveau als het water en het dijkje waar ik opzit. Achter me ligt een gat in de aarde. Uit het niets een klein deel polder dat in plaats van de gemiddelde 1,7 meter onder NAP tot bijna 6 meter onder NAP ligt. Ik ben er al best vaak geweest maar blijf het een bizar gezicht vinden. Ik heb ook alle tijd om om me heen te kijken want op het pennetje geen enkele beweging. Ik zie in een klein slootje een keer een voorzichtig brasemstaartje boven water punten maar meer wapenfeiten zijn er niet te noemen. Ik maan mijzelf tot rust, het gaat wel goed komen, is echt geen perfecte avond maar ergens deze avond komt er echt wel een een karper op één van de voerplekken. Als ik bij de laatste voerplek aankom verwissel ik het antennetje voor een breekstaafje. Kort na het inleggen lijkt er een beweging op de pen te zijn. Ik grinnik als ik bij mijzelf denk dat het wind is omdat een beweging op de pen niet alleen iets is wat je ziet maar ook iets met je doet. Is nu niet het geval en dus de speling van de wind. Tegen diezelfde wind in wandel ik niet veel later terug over de dijk, tweede rondje, nieuwe kansen. Op de eerste stekken is het nog steeds doodstil, ik zie eigenlijk ook geen witje spetteren. Iedere voerplek waar ik zonder beweging te zien vertrek, geeft een klein deukje in het toch nog aanwezige vertrouwen. Ik zet de pen neer over een paar in het water gestoken balkjes, er hangt een oude wasmachineton aan die een waterinlaat voor besproeiing moet beschermen tegen rommel. Ook hier weer helemaal niets. Na weer tien minuten wachten haal ik op om door te lopen naar het volgende stekje. Terwijl ik ophaal voel ik weerstand, weerstand die langzaam wegzeilt en dan een spurtje neemt. De eerste gedachte is een karper die ik tijdens het ophalen vals heb gehaakt. Ik zet niet echt kracht, verwacht ieder moment dat de vis losschiet. Gebeurt niet en tijdens de dril krijg het idee dat de vis toch wel in de bek gehaakt is. Niet veel later ligt er een spiegeltje op de kant, perfect in de bek gehaakt? Ik grijns en roep hard tegen de wind in "pure kunde" en lach daarom. Ik besef me dat ik erg gelukkig ben om op een moeilijke avond als deze, op deze manier toch een karper te scoren. Lekker zo'n succesje. Ik wandel rustig de overige stekken af maar de lijn van de avond wordt strak doorgetrokken; geen tikje op de pen. Als ik terugloop richting de auto besluit ik de eerste stek nog een laatste kans te geven. Ik heb nog wat tijd over en heb een sterk gevoel dat er ondertussen iets moois op me ligt te wachten...
Een nieuwe polder, hoewel nieuw, hij ligt er al jaren. Zes jaar geleden zette ik er in een zuider najaarsstorm een keer een pennetje neer. Daarna nooit meer aan gedacht. Nu heb ik deze polder weer op het oog. Staat bekend als snoekwater, daarnaast regelmatig vaste stokvissers die het op de brasem hebben gemunt. Ik heb geen idee of er een goed karperbestand op zit, ook geen idee van de hoeveelheid karper die er rondzwemt. Omdat ik er de komende periode wat vaker zal komen zal ik het water omschrijven. Een grote polder, bestaat uit drie delen maar al het water staat met elkaar in verbinding. Veel delen zijn goed bereikbaar maar vallen af voor mij omdat ze met een zeer smalle berm langs weggetjes liggen waar gemiddeld 60 kilometer gereden wordt. Een lange ringdijk, deels verhard voor enkele boerderijen, deels onverhard. Daarnaast allerlei slootjes die kris kras door de weilanden lopen. Er zijn weinig tot geen grote wegen die het gebied doorkruisen, eigenlijk alleen maar smalle weggetjes met passeerstroken. Tijdens de eerste visbeurt samen met Michael vangen we beiden een karper. Michael een vis die aantoont dat er voortplanting plaatsvind, ik een vis die laat zien dat er ruimte is om te groeien. Zoals bijna alle wateren waar ik begin wil ik op verschillende momenten van de dag vissen. Met Michael pakte ik de namiddag en avond, nu wil ik vroeg in de morgen gaan. Om vier uur gaat de wekker, ik rommel me door mijn ochtendritueel heen, op de één of andere manier gaat alles slomer dan normaal? Tegen de tijd dat ik de tuin inloop met mijn visspullen valt de eerste miezerregen naar beneden. Ik twijfel of ik wel zal gaan? Heb er niet echt vertrouwen in. Maar goed, ben nu toch al wakker, wel pak ik mijn regenbroek snel nog even mee voordat ik op pad ga. In de polder is het nog donker. Er is geen straatverlichting en de drempels die er liggen zijn te hoog voor de aangegeven snelheid. Ik ben blij dat ik niet harder dan vijftig rij want achtereenvolgens moet ik remmen voor een rat, een haas en een poes. Ik parkeer op de dijk. Een asfaltweggetje van twee meter breed is de connectie van enkele boerderijen met de bewoonde wereld. Ik voer op plekken waar ik denk dat ik de karper kan onderscheppen. Hoekjes, bochten, onderbrekingen. Zes voerstekken in totaal. Het is nog behoorlijk donker als ik de auto weer start en naar een ander deel rij. Ik maak hier nog drie voerplekken. Tegen de tijd dat ik terug ben is het droog. Als ik start is de miezer overgegaan in een druppelend regentje. Eerste stekje is stil. Op de tweede al snel beweging. Een paar keer een lijnzwemmer. Als de pen stotterend wegschuift sla ik aan; niets! Ik beaas snel de haak opnieuw, leg weer in. De beweging is weg, ik voer bij en loop door. Tussen de derde en vierde stek kom ik een azende karper in de kant tegen. Tot mijn verbazing is het een graskarper, had ik hier niet verwacht. Na het eerste rondje heb ik alleen een ruisvoorn gevangen. Ik wil nog een tweede rondje maken voordat ik naar het andere deel terugrijd. Kort nadat ik heb ingelegd op de eerste stek wordt de pen weggedrukt naar rechts, komt omhoog en waggelt wat naar links, zakt wat dan niets meer. Na een minuut of vijf haal ik op, de haak is leeg. Ik beaas opnieuw. Zelfde ritueel volgt. Pen kort naar rechts, daarna een wegloper naar links die stopt op het moment dat ik wil slaan. Weer is de haak leeg? Wat ligt me hier voor de gek te houden? Ik beaas voor de derde keer de haak. Weer een korte beweging naar rechts, een iets stijgende pen en een wegloper naar links. Nu loopt de pen mooi door. Ik sla aan en er rolt een karper weg. Na een vrij korte strijd onder de top komt er een spiegeltje in het net. Dat is fijn, geeft vertrouwen voor de rest van de morgen. Ik check de lijn maar kom geen beschadigingen tegen. Door maar naar de volgende stek. Kort na het inleggen wordt de pen even weggedrukt. Daarna is het lang stil. Uit het niets een tik en direct zakt de pen weg. Ik sla aan, zelfde soort weerstand als net; weer een kleine karper? Het trekken gaat over in bonken; zeelt! Na een behoorlijke dril komt er inderdaad een mooie zeelt in het net. Na jarenlang geen zeelt gevangen te hebben vang ik ze sinds vorig jaar ineens weer regelmatig. Dat is fijn, wat een mooie visjes zijn het toch. Ik loop de overige stekken langs maar kom niet verder dan een jonge brasem. Tegen negen uur stap ik in de auto en ga op weg naar het andere deel. Het voer ligt daar nu ruim drie uur in het water. Zou zijn werk moeten hebben gedaan. De eerste plek is bij de inham van een lelieveld. Ik zag tijdens de eerste visbeurt er een dikke modderlaag over het gras heen liggen; waarschijnlijk is er op dit stuk gebaggerd. Ik snap niet zo goed waarom er op slechts vijftig meter gebaggerd is? Ik schuif het stuitje wat omhoog, goede inschatting, de pen staat prachtig. Ik zak door mijn hurken en kijk over de weilanden; een mistroostige blik. Het is mei maar voelt als maart. De vorige visbeurt hier was ruim vier weken terug. Sindsdien zijn de lelies nauwelijks verder gegroeid, zegt voldoende. Ik heb het idee dat het pennetje soms wat zakt, de wind die van rechts komt of iets wat op de stek rondsnuffelt? Weer een zacht drukkertje, een korte hobbel en dan zakt de pen rustig weg. Ik sla aan en stuit op zwaar verzet. Een karper begint met horten en stoten door de slip heen te lopen. Wil naar de overkant waar over de hele oeverlengte plompen tot een ruime meter uit de kant staan. Volle druk en de vis buigt af en zwemt nu hard voor de plompenrand langs naar links. Ik wil meelopen maar laat het. Hoe meer ruimte hoe gunstiger de hoek van de lijn, hoe meer rek als de vis alsnog bedenkt de plompen in te duiken. Na een spurt van een meter of twintig is het zover. De vis draait de lelies in, zwemt er twee meter doorheen en keert dan terug naar de rand van de plompen. Knarsend loopt de boel vast. Ik geef ruimte zonder contact te verliezen, nu gaat het erom. Een woeste uitval, de slip knarst. Een staart slaat in het luchtledige, dan keert de vis. Mokkend komt hij terug, zoekt zelf zijn weg in het doolhof van stengels, enige wat ik hoef te doen is contact houden en niet teveel druk te zetten. Ik slaak een diepe zucht als de lijn achter de laatste stengel losschiet en de vis naar mij eigen kant scheert. De plompen zijn daar een stuk dunner. Ik steek het net onder mijn arm en loop al lijn opspoelend naar de vis. Die heeft er genoeg van gehad, komt proestend boven. Machtig mooie polderschub, spant al zijn spieren strak op de kant en de foto. Ik vervang wat draad, ik voel geen beschadiging maar neem het zekere voor het onzekere. Op de tweede stek is het stil. Door naar de laatste. Alles is nat, van de regen en van het polderwater, er hangt een muffe visgeur om me heen. Heerlijk om zo walmend rond te lopen, de geur van succes. De laatste stek is bij een duikertje, het is er beduidend dieper. De duiker is de uitlaat van een poldergemaaltje wat een lagergelegen polder bemaalt. Het stroomt er flink. Met wat heen en weer geschuif lukt het me de pen in zicht te houden in de stroming. Na een minuut of twee gaat de pen volledig plat, begint over het water te zeilen. Ik tik rustig vast; weer dat heerlijke zeeltgebonk. Weer geeft de vis goed strijd, is iets kleiner dan de eerste, ook minder gevuld. Ik zit nog even bij het duikertje, blij dat ik op pad ben gegaan ondanks het mindere weer. Ook blij met dit snelle goede succes in een nieuw gebied, gezonde vissen, veel verschillende soorten, een polder met potentie.
|
Ik ben......Andries Hoekstra. Trotse vader van twee kinderen en getrouwd met een fan-tastische vrouw. Vanaf mijn 16e vis ik gericht op karper, ondertussen alweer 26 jaar. Vissen gebeurt tussen het familieleven door en daarom vaak 's ochtends vroeg, 's avonds laat of 's nachts. Andere blog's:Categorieën
All
Archieven
March 2024
Contact: [email protected]
|