Tijdens het telefoongesprek loop ik wat heen en weer in mijn werkkamer. Ik stop even bij het raam, kijk naar beneden, daar ligt mijn vijvertje. De windes zijn losgekomen van de bodem en zwemmen kort onder het wateroppervlak rond, de zeelten hebben hun winterplekje verlaten en liggen op de bodem naast de krabbenscheer die een week of wat geleden het oppervlak voor de bodem verruilde. Mijn hersens gaan van links naar rechts; aandacht voor het telefoontje is verdwenen, ergens is er iets aangezet waarvan ik weet dat het niet te stoppen is. Door de dag heen probeer ik het weg te drukken maar dat lukt niet, een sneeuwbal die in beweging is gekomen en al rollend groter, groter en groter wordt. 's Avond op pad, gehoor geven aan het onrustige gevoel. Niet te ingewikkeld, plek waar altijd wel wat te halen valt. Overdag was het lekker zonnig, nu kraakhelder en tegen het vriespunt. Tegen verwachting in draait het gemaal, ik focus me op één plek, achteraf een goede keuze. Na anderhalf uur lijnzwemmers te hebben gehad is er toch nog een vis die het haakaas neemt. Een echte ijsklomp waar ik na de aanslag de trage winterdans mee dans. Vissen is een heerlijke hobby, de eenvoud van buiten zijn beleven door even een pennetje te zetten is voor mij ongeëvenaard, maar door alle jaren sleep ik wel zo mijn eigen demonen mee. Of het nu gaat om mijn ongeschreven regels waarmee ik mijn visserij ingericht heb of om het pure verlangen wat zomaar op kan komen. Dat verlangen komt in verschillende vormen en voedt vaak een enorm opportunisme, misschien wel het belangrijkste ingrediënt van mijn visserij? De demonen van mijn opportunisme hebben vaak mot met degenen die mijn beredenerende kant vertegenwoordigen... Langzaam zijn we richting winter gekropen, de vissen worden trager maar willen echt nog wel, zeker als er een zachte stroming uit het zuiden zorgt voor een paar milde dagen. Ik ruik het als ik zaterdagochtend buitenkom, direct ga ik aan. Aantal plekken waarvan ik weet dat ze het onder deze omstandigheden goed doen flitsen door mijn hoofd, ik pluk een plek uit mijn gedachten en plan een momentje de zondag erop. Vroeg op pad met de voerdoos, zompig weiland en een lekker wind. Het water is bruinig van kleur, met de overvloedige regenval van afgelopen weken zal er veel bemaling zijn geweest. Van de plompen geen spoor meer, laatste stengels riet staan er verschrompeld, bruin en troosteloos bij. Ik hou van de polder onder de laaghangende bewolking in troosteloos weer. Zullen ze er liggen? Kan toch niet anders? Paar handen kleine voerdeeltjes verspreid ik op een steil talud op een waterkruising. Vanaf het moment dat ik terugwandel speelt zich in mijn hoofd af waarvan ik hoop dat onderwater gebeurt. Mistig is het er, er dwarrelen voerdeeltjes neer tussen de school karpers die zich er graag ophoud. Duurt even, maar dan gaan de koppen omlaag en begint er een traag schransen.... Hoe vaak was het niet anders, stond de pen zichzelf in het water te bewonderen zonder ook maar een tikje te krijgen? Niet aan denken, dat waar je niet aan denkt is er niet. Ik voed mijn vislust met de meest euforische uitkomsten en waarom ook niet? Later die dag kom ik terug, tikkeltje gespannen, heb ik altijd als ik voorgevoerd heb. Al snel de eerste lijnzwemmers die mijn gemoed rust geven; ze liggen er. Toch duurt het lang, te lang. Ik verplaats de pen een halve meter, gouden greep want het aas krijgt nauwelijks de kans om de bodem te bereiken. Na een lange dril een prachtspiegel. In het uur erna los ik nog een vis en vang ik er nog een schubje bij. Als ik na zo'n geslaagd middagje terugloop naar de fiets of auto overvalt me vaak een gevoel van euforie en als ik dan denk dat in zo'n uitgebreide polder het me is gelukt om precies dat te vangen wat ik wilde dan ben ik daar zo tevreden mee dat je het content zou kunnen noemen. Juist op die momenten steekt er weer zo'n demon zijn kop omhoog, want hoe bijzonder is het nu dat je op een plek waar je weet de ze liggen ze vangt? Jammer dat de demon van het oer-Hollandse calvinisme er geen rekening mee houdt dat het weten te vinden van zo'n plek een jarenlange zoektocht is geweest. Een zoektocht van steeds verder reduceren van de delen van het water waar ze hoe dan ook niet liggen, van het leggen van ontelbare puzzelstukjes en tot een kloppende conclusie komen. Ik ben er gewend aan geraakt dat het in mijn hoofd zo werkt, zorgt voor enig overzicht en balans. Altijd maar euforisch rondrennen zou me waarschijnlijk ook niet hebben gebracht waar ik nu ben. Gelukkig zijn er ook momenten die het koele berekenen en calculeren de kop indrukken en meer ruimte geven aan de euforische kant. Dat vooral als het niet lukt in polders waar zo onwaarschijnlijk veel vis zwemt dat "niet vangen" onmogelijk lijkt maar natuurlijk ook weleens voorkomt, daardoor indalend besef dat "makkelijk"niet bestaat en "ontwikkelen" ook iets is om trots op te zijn. Half december, net voor het weer kantelt van die zachte stroming naar meer koude temperatuur en bijhorend weer, een middag op pad. Verschillende stekken voorgevoerd met als back-up een poldertje waar het altijd wel wil lukken. Ik maak in een groot poldersysteem stekken op verschillende plekken, heb nog nooit de winterplekken kunnen vinden in dit enorme systeem. Heb al veel water weggestreept maar door de omvang is er ook nog enorm veel over. Aan het einde van de middag kan ik weer wat wegstrepen. Gelukkig heb ik die back-up polder. Daar aangekomen zie ik dat het water haast heeft, bemaling, het zal is niet. De stekken kort bij de brugpeilers zijn niet bevisbaar, pennetje stroomt uit zicht onder de brug, blijft één stek over waar ik de pen wel in zicht kan houden. Pas voor het eerst niks gevangen in deze polder, iets wat ik niet verwacht had, meestal toch zeker een vis of vier en vaak meer. Tsja, even met mijn neus op de feiten, "altijd" en "zeker" bestaan niet in penvisland en dat helpt dus, helpt om mijn eigen rariteitenkabinet aan "spelregels" te doorbreken. Ik kijk naar de pen die staat te wiegen op de continue stroming, een beeld waarin ik me kan verliezen. Na een half uur zakt het antennetje onder water, zou het toch nog? Langzaam komt hij terug en stijgt door, heel even wankelt het oranje van links naar rechts op de stroming, dan zakt de pen in zijn oude stand terug. Na een tijdje wachten haal ik op, checken of er geen vuil of iets op de haak is gekomen, de twee korrels maïs zitten nog keurig. Ik zet het spulletje terug, na een kwartier lichte twijfel, was het vis of toch de stroming? Vooralsnog slaat het weegschaaltje door naar "vis" maar er komt een moment dat de twijfel wint en dat is vaak het moment dat ik stop. Ik besluit de pen wat naar achteren te plaatsen, wellicht is het voer door de stroming verder naar achteren gekomen dan ik eerder heb ingeschat? Ik kijk weer naar het constante wiegen en voel met het verstrijken van de tijd het weegschaaltje kantelen, weer zo'n demoontje dat ik altijd meedraag en me slechte dingen influistert, dingen die niet helpen, dingen die de kant van de twijfel voeden. Weer is er een minieme beweging, heel kort zakt het pennetje een stukje weg, komt weer omhoog en loopt dan schuin naar achteren weg. Ik durf bijna niet te slaan, het zal toch geen lijnzwemer zijn? Twijfel die me red want als ik sla is het raak en op de kant zie ik dat het maar net aan raak is. Voordat ik dat zie zijn er wat hachelijke momenten, voor het polderstelsel is het een beste vis en na een slome start geeft hij niet zomaar op, met de stevige stroming is hij wat in het voordeel. Op het moment dat ik over de brugreling klauter en met mijn ene been aan de ene en mijn andere been aan de andere kant sta, brugleuning tussen mijn benen, trekt de vis een plotselinge spurt, een geval van balans houden en rustig blijven. .n nu zitten we al weer hard richting het einde van het jaar, de blauwe kant van mijn visserij komt dan naar voren, hoe vaak gevist, hoeveel vissen, welke bijvangsten. Tellen en kijken wat het jaar heeft gebracht. Logboekje ligt naast bed en voor slapen gaan dan even bladeren en proberen te interpreteren. Ik tel twaalf verschillende watersystemen waar ik heb gevist, in tien heb ik karper gevangen. Dat zet alles wel weer in een ander perspectief, tien uitgebreidde watersystemen waar ik door het jaar heen succesvol mijn weg heb gevonden, Kijk zo komt dat demoontje van orde en calvinisme een keer van pas, van pas om één van die vele, ongeschreven regels te verbreken. De gekke regel dat ik pas terug mag gaan naar een poldersysteem waar ik iets ving als ik eerst iets in een ander systeem heb gevangen, zo raar hoe dat zich ergens door de jaren heeft vastgezet in mijn doen en laten terwijl er geen enkele logica in zit?
Al die onzin moet maar is overboort en ja, dan zal ik hem, euforisch terugwandelend, af en toe horen zuurpruimen op mijn linkerschouder maar dat dan maar op de koop toe. Ik zal dat komend jaar hard nodig hebben omdat de vistijd behoorlijk gedecimeerd zal worden. In januari start ik met een tweejarige opleiding en zal naast een dag school behoorlijk aan de zelfstudie moeten. De altijd aanwezige drang om nieuwe plekken aan te pakken, het vissen in de poldersystemen te verleggen naar de boezem moeten maar even naar de achtergrond, simpel houden en genieten zal het mantra moeten worden. Om de toon te zetten op één van de laatste dagen maar terug naar zo'n vangstgarantie plek. Heb een hele dag en met dat warme weer en aanhoudende harde wind wil ik naast deze plek ook een polder aanpakken waar ik nog niet eerder in de winter kwam. Wat een heerlijkheid, een hele dag rondbanjeren in de troosteloze polder. Als ik laat in de middag, thuis, opgefrist, in mijn luie stoel aan een stevig glas bier zit, voel ik me gebroken. De continue wind in mijn oren maar vooral het geconcentreerd turen naar het pennetje in het woelige water hebben me moe gemaakt. Het was het meer dan waard, drie mooie schubkarpers en een polderzeelt kwamen op de kant. Een schitterend resultaat, hoewel op mijn linkerschouder iemand zit te piepen dat het met dit mooie weer eigenlijk geen kunst is, ik negeer hem, het windsuizen heeft me doof gemaakt, hij kletst maar raak.
4 Comments
Oordopjes in, poortdeur dicht en opstappen maar. Lekker even naar werk fietsen, kilometer of tien, genoeg om lekker even te bewegen zonder met zweet op mijn rug de werkdag te beginnen. Net voordat ik opstap vult mijn neus zich met de lucht van het net dat hangt te drogen. Voor alle passerende buren waarschijnlijk stank, voor mij simpelweg geluk. Ik laat de podcast nog even voor wat het is en droom even terug naar de avond ervoor. Het moest ervan komen, poldertje op fietsafstand, al een paar keer geweest maar het water greep me nog niet echt, wist wel dat er flinke vissen ronddobberen en dat het qua locatie niet zo toegankelijk is. De zuidenwind staat al een paar dagen te blazen, alle noord/zuid georiënteerde sloten zorgen voor een continue golvenrij op de west/oost wetering die je kan bevissen. Intiem watertje, direct onderaan een dijk waar een zijtak van een kanaal een uiteinde van de eeuwige boezem vormt. Stekkeuze is niet lastig, gewoon de plekken zoeken waar de wind de golven tegen de schoeiing duwt. Vier plekken kort onder de kant laat ik achter, met de wind in mijn rug terug langs het kanaal, hopen op, mijmeren over. Paar uur later terug. Wind is wat gaan liggen, onderaan de dijk is het donkerder dan erbovenop. Ik sluip als een reiger, de zachte grond en stekken kort onder het kantje maken dat ik me geen misstap kan veroorloven. Pas als het pennetje goed staat daalt die rust over me, die rust waar ik in alle drukte naar uit kan zien. Dit pakt niemand van me af, hier beleef ik mijn avontuurtjes en broed ik op nieuwe plannen. Op het tweede stekje komt een uil even buurten, ze zijn altijd gefascineerd door breekstaafjes, zonder geluid hangt hij even boven dat lichtje om daarna geruisloos verder te glijden. Het zijn de kleine dingen die zo'n avond grijpbaar maken, die mij het gevoel geven er echt te zijn geweest. Pennetje krijgt een heel zacht drukkertje en zakt dan wat weg. Mijn adem stokt en mijn handen hangen boven het kurk, ik zie het lichtje flauw onder het wateroppervlak. "Niet slaan, lijnzwemmer", blijkt te kloppen want niet veel later komt het lichtje terug. Karper, zoveel is zeker, duurt zeker nog een kwartier maar dan zakt pennetje weer weg en nu is het wel een aanbeet. Korte maar stevige dril en een prettige ontmoeting. Zo fietsend naar werk haal ik de beelden en herinneringen zo weer terug, het laat een grote glimlach op mijn gezicht achter. Meest verwonderd ben ik er altijd weer over dat het gewoon lukt. Daarmee bedoel ik dat op een ingewikkeld systeem van weteringen en sloten ik op het juiste moment met het juiste aas de vis die ik wil vangen weet te onderscheppen, dat is namelijk helemaal niet zo vanzelfsprekend, er kan zoveel anders, en daarom misschien wel mis, gaan. In de voorgaande blogs heb ik er bij stilgestaan, het is geen harde wetenschap met formules die dezelfde uitkomsten vertonen, teveel variabelen en teveel elementen waar je simpelweg geen invloed op hebt. Dat doet zo'n vangst, misschien wel iedere vangst, voor mij speciaal voelen, hoe vanzelfsprekend de dingen ook lijken te gaan. Ondertussen is de herfst ruim op gang gekomen. Watertemperatuur zakt maar echt tijd voor de winterstekken is het nog niet. Vis zal langzaam die richting uitgaan maar terugbladerend in mijn logboekje zie ik een duidelijk patroon. Een patroon dat "de beste maand van het jaar" zich steeds verder naar achteren verlegd. Waar vroeger het in augustus moest gebeuren, werd dat september, september werd oktober, enzovoort. En nee, dat heeft niet te maken met die opwarming waar het veel over gaat, het zit hem in langer doorvissen op de manier zoals ik eigenlijk het hele jaar doe. Die seizoenen zijn wat dat aangaat toch een beetje een mindfuck, bij eind november denken mensen toch meer aan winter dan aan herfst terwijl feitelijk de echte winter, de meteorologische, pas kort voor de kerst begint. Het kan dus geen kwaad om met gezonde dosis opportunisme de maand oktober maar zeker ook november de vis op de gebruikelijke plekken te zoeken. Vanuit die gedachte sta ik op een mooie zonnige middag over een brugleuning te hangen. Op een stijl taludje naast een brugpijler heb ik mijn aasje laten zakken. Dit is een stek voor alle jaargetijden, of het nu warm of koud is de vis komt er graag, tenminste dat was de ervaring, toch vreemd dat zo'n topstek ineens anderhalf jaar geen aanbeet meer oplevert? Ik blijf het tegen beter weten in toch proberen, kan toch niet zijn dat de vis hier helemaal niet meer komt? Ik hang wel lekker en sta iets langer dan gebruikelijk voordat ik naar de volgende stek ga. De keuze loont, even is er tikje en dan komt pen langzaam omhoog, blijft hoger komen omdat de vis met het aas in zijn bek het talud opwandelt. Omdat ik het patroon onder water ken snap ik hoe de aanbeet vorm krijgt. Aanslaan en meteen vol in de hengel hangen, het gaat altijd goed maar zo kort naast de brugpijlers is niet geheel risicoloos. Gelukkig zwenkt de vis direct van de brug weg en op veilige afstand van de pijlers kan ik hem rustig afdrillen. Toch begint het half november te kriebelen, meteorologisch is het nog niet zo ver maar alles in me verlangd naar bepaalde winterplekken, plekken waar ik eigenlijk alleen in de winter kom. Loop dus toch wat op de seizoenen vooruit en dat levert me een enorme bak aan witvis op en geen enkele karper. Vooral de hoeveelheden giebel doen me beseffen dat ik wel zin kan hebben in winterstekken maar de vis dat nog niet heeft. Als er namelijk een vis is die stilvalt met kouder water dan is het wel giebel en als ze nog wat doen is het zo oertraag dat ik vaak missla. Nu zijn het nog gewoon goed doorlopende aanbeten. Toch duurt het even voordat het kwartje valt. Derde sessie levert weer vooral witvis op maar gelukkig ook twee karpertjes. Thuis blader ik terug en zie wat ik al vermoed, vorig jaar zelfde valkuil in en toen ook brasem en andere witvis uit een tunneltje waar in de "echte" winter de grote schubs van het systeem zich verzamelen. Steeds weer voortschrijdend inzicht, inzicht wat die gedachte dat het niet vanzelfsprekend is voedt. Het gaat niet vanzelf, er valt altijd wat te leren. Dat leren heeft afgelopen jaar een reuzensprong genomen omdat ik meer dan ooit tevoren contact met medepenvissers heb. Soortgenoten die niet alleen op hoofdlijnen er ongeveer hetzelfde over denken maar die de kunst verstaan om in plaats van het antwoord te geven, de juiste vraag te stellen en dat heeft dingen toch wel echt in een stroomversnelling gebracht. Grootste goed is om in dat gezelschap een dagje samen rond te struinen met een penhengel. Geen hoogdravend elitair geneuzel, nee, gewoon down to earth genieten van elkaars manieren van doen en denken èn benieuwd zijn naar het waarom daarvan of daarachter. Plaats van handelen is een stadswater, we ontmoeten elkaar bij het eerste licht. De stad is nog stil. Ooit had ik een vismaat die dat soort tijdstippen voor de "horen en dieven" vond en daar had hij wel een punt want we komen in de vroegte vooral kleurrijke figuren tegen. Kletsen en voeren gaat slecht samen, achteraf heeft iedereen twijfel waar hij nu wel of niet gevoerd heeft. Heeft er ook mee te maken dat ieder hoekje iets vissigs heeft, in potentie zijn er honderden potentiële stekken; oude kades, scherpe bochten, woonboten, bruggen, splitsingen en rijen plezierboten. Waar zou die vis nu de voorkeur voor hebben? Mijn startstek is een brug die een kom achter de sluizen verbind met een hoofdwaterweg die een eind verderop, weer via sluizen, met de boezem is verbonden. Zoals ik had verwacht staat er veel water, bijna drie meter. Te diep voor de tijd van het jaar? Ik hang maar weer over een brugleuning, top kort bij het wateroppervlak. Pen superscherp afgesteld. Tegen verwachting in al snel twee lijnzwemmers, tegen de tijd dat ik het eigenlijk niet meer verwacht wordt de oranje antenne heel kort even gestoken en zakt dan de diepte in. Na de aanslag komt er langzaam een vis op gang. Koerst keurig tussen het korte rijtje dukdalven die rechts en links van de brug staan maar besluit dan net te vroeg om rechtsaf te slaan en te versnellen. Ondanks de lengte van de hengel kan ik niet voorkomen dat het draad achter het dukdalf haakt. Kwestie van snel handelen, beugel open om breuk te voorkomen en over de leuning heen op de brede evenwichtsbalk die de dukdalven met elkaar verbind, onder me het zwarte water. Beugel dicht, spanning erop laten komen en draad over het dukdalf heen halen, vis zwemt ondertussen meter of vijftien van de dukdalven af. Michael assisteert even door de hengel over te pakken zodat ik kan terug klauteren, met een licht afgestelde slip omdat ik bang ben voor beschadigingen dril ik de vis af. Een plaatje in het vroege stadslicht. Aan het andere eind van de dag, als de schaduwen steeds langer worden, slenteren Hans en ik terug naar die eerste brugstek. We steken af bij het stadspubliek in onze viskloffies. Stevige geur van vers vissenslijm, bijna lege voerdozen en een gezonde rode blos passen niet in het beeld. Wij weten beter, voor ons is het de lucht en aanblik van succes en geslaagde dag.
Ik had het geluk dat in die onmetelijke mogelijkheden van stekken ik blijkbaar raak prikte en mocht na de startvis nog een aantal brasems en karpers bijschrijven. We kletsen na, zijn tevreden. Toch slaan we aan het vergelijken, wat maakt nu dat Hans mij met "karperkoning" aanspreekt terwijl we soms op slechts vier meter van elkaar stonden te pennen, de basis van het voer en manier van vissen zo goed als exact gelijk was? We komen er niet uit en dat is ook goed. Misschien val ik in herhaling maar het is en blijft geen harde wetenschap, sommige dingen zijn onverklaarbaar en dus vooral toe te schrijven aan puur geluk. Geluk dat wel wordt uitvergroot als je het samen kan beleven en dat is uiteindelijk veel meer waard dan alle karpers bij elkaar! Je mag er 60 rijden maar dat weet de bestuurder voor me niet. Met een gangetje van 40 kachelt hij over het weggetje. Ik vind het prima, heb alle tijd. De dag schreeuwt onthaasten uit en ik laat me er lekker in meeslepen. De felle ochtendzon laat herfsttinten in het bladerdek, dat als dak voor het laantje dient, kleurig samensmelten. Het gras in de kanten is her en der wit uitgeslagen. Aangekomen op de stek haal ik diep adem, die frisse lucht van een koude nacht is heerlijk. Ik hou van de afwisseling van de seizoenen. Heb de afgelopen weken genoten van de nazomer in oktober en ten volle geprofiteerd. Vissen in je zomerkleding tot na negen uur, bijna onwerkelijk. Het aantal vangsten was dat ook. Vis na vis boven de netrand. Avonden dat kort na het voeren de eerste drie stekken binnen vijf minuten een aanbeet opleverden; hoe vaak maak je dat mee? Veel verschillende soorten water bevist, van klein en intiem, tot enorme polderstelsels. Veel verschillende soorten karper gevangen, van vadsige spiegels tot slanke polderschubs. In die mooie periode ook wat geëxperimenteerd met aas. Als haakaas gebruik ik eigenlijk altijd met kikkererwten, twee stuks dun op de haak geprikt. Omdat ik ze zelf kook blijven ze goed zitten als witvis ermee 'speelt'. Op sommige wateren merkte ik wel dat er erg veel 'gespeeld' werd. Soms na lang wachten een brasem aanbeet; ook die hebben ondanks hun grotere bek moeite met twee strak naast elkaar geplaatste kikkererwten. Uiteindelijk wil ik karper vangen, dus voelt een brasem vangen na een half uur wachten als inefficiënt. Wat werkt dan beter? Kunnen schakelen met een andere aassoort om versnelt de witvis van de stek af te vangen? Of is de conclusie ook dat als er na een half uur geen goede doorlopende aanbeet is geweest er hoe dan ook op dat moment geen karper aanwezig is? Lastig te zeggen, zoveel variabelen. Afgelopen zomer in een klein campingmeertje op vakantie kon ik de karper aanbeten voorspellen; witvisactiviteit viel weg, vaak was het dan binnen een paar minuten raak. Ik merkte toen geen verschil tussen haakaas waarmee ik de witvis kon vangen of haakaas wat ze niet weg kregen. Ik ben er dus nog niet uit wat nu beter werkt, voerstekken opbouwen vanuit de gedachte dat azende vis meer vis aantrekt of door het soort voer al proberen te selecteren. Vooral voor het bevissen van het grotere water waar ik tijdens de vorige blog over sprak, twijfel ik wat nu de meest effectieve aanpak is. Lange termijn zal het leren als ik mijzelf voldoende ruimte geef het experiment aan te gaan. Op dat grotere water leverde omschakelen naar maïs als haakaas grote hoeveelheden witvis op. Eén keer sloeg ik na een aantal mooie voorns te hebben gevangen vast op een karper. Had ik die ook gevangen als ik met kikkererwten had gevist? Geen idee, maakt ook niet zo heel veel uit, ik was er hoe dan ook erg blij mee. Terug naar het hier en nu. Vandaag geen zorgen over welke aassoort en of er witvis op de stek komt. Met het afkoelende water en het type weer van vandaag weet ik dat er op bepaalde plekken met behoorlijke zekerheid karper gevangen kan worden. Ik strooi wat strooisel naast een brugpijler. Langzaam zie ik het voer omlaag zakken, loodrecht naar beneden. Tegen beter weten in doe ik hetzelfde aan de andere kant van de brug. Ik sla die kant nooit over maar vang er zo goed als nooit wat. Niet gek, de andere kant is de zonkant, van de vroege ochtend tot de late avond staat de zon er vol op. Door naar een volgende polder. Ook hier winterplekken; laag tunneltje, brugpijlers; dat soort dingen. Lastigheid is het gemaal dat aanstaat; voeren is een beetje op de gok. Vooral hopen dat straks het gemaal niet meer aanstaat. Terug thuis een kopje koffie en hengeltje opbouwen. Daarna terug naar het water. Waar ik 's ochtends een totale ontspanning voelde nu toch een lichte sensatie; zouden ze er liggen? Als ik het pennetje heb neergezet voel ik me weer wat rustiger worden. Ik hang op de brugleuning en tuur naar beneden. Minipuntje oranje priemt stoer door het wateroppervlak omhoog. Duurt niet lang; opsteker en kleine verplaatsing. Zet niet door. Ik haal op en zet de pen terug. Duurt lang, te lang. Ik haal weer op, voel even weerstand, oeps, heb ik de vis nu verjaagd? Toch maar weer inleggen. Na een paar minuten een kort opstekertje en dan een wegzakkende pen. Soepele haal en onder water die slome reactie. Vis wil wel maar kan niet echt. Brugpijlers vormen geen enkel moment een gevaar. Op de kant een vis die past in het zonnige herfstdecor. Andere kant van de brug levert weer niets op. Beetje voer erbij en door naar de volgende polder. Helaas, gemaal staat nog aan. Het lukt met een hoop gepruts om het lichte pennetje in zicht te houden in de stroming, die onder het tunneltje vandaan komt. Langzaam hupt de pen op en neer. Iedere beroering van het aas zal op de strak staande lijn duidelijk te zien zijn. Ik bruin wat bij in de herfstzon, eet wat en drink koffie. Geen tikje op de pen. Na een half uurtje weet ik genoeg. Hier gaat het niet gebeuren vandaag. Terug naar de eerste polder.
Eerder dan gedacht staat het pennetje weer vertrouwd naast de brugpijler. Heel snel een opsteker, pen gaat helemaal plat, schuift daarna tergend langzaam een stuk op en blijft plat liggen. Lijkt me geen aanbeet, wel heeft iets het aas omhoog op het talud verplaatst. Ik haal op en leg het aas weer terug. Niet veel later precies dezelfde situatie, weer geen aanbeet. Weer blijft de pen platliggen omdat het haakaas naar een ondieper deel is verplaatst. Ik leg de boel weer terug. Nu duurt het langer, zeker vijf minuten. Weer een opsteker maar nu niet zo hoog als eerst. De opsteker wordt gevolgd door een snel weglopende pen, nu dan, ja, raak. Weer een hele tamme dril, vis is koud geworden, beweegt niet zo heel erg meer. Weer een schilderijtje op de kant. Zoals bijna altijd weer geen beweging aan de schaduwkant. Ondertussen is de zon laag komen te staan, het licht is zacht. Tijd om naar huis te gaan. De wereld op zijn kop. Jarenlang was maandag mijn papadag. Toen afgelopen februari mijn dochtertje ook naar school ging (lang leve de leerplicht) zag ik gouden bergen. Af en toe de kinderen een extra middagje laten overblijven en lekker de polder in. Liep anders. Op de één of andere manier kwam het er nooit van. Eén keertje, in september. Nu ben ik ineens genoodzaakt mijn vrije dag te ruilen van maandag naar vrijdag. Nog steeds een vrije dag, helaas wel een halve schooldag. Maakt ook niet uit, we maken er gewoon het beste van. Als ik de spullen in de auto leg zie ik dat het vochtig is geweest. Het voelt fris aan, Zal rond het vriespunt zijn? Autoramen zijn niet bevroren. Als ik een kwartier later de kinderen op school heb gebracht is de temperatuur verder gedaald. Het dak van de auto staat vol ijsbloemen. Het is windstil en helder, de zon is verblindend. Tien minuten later sta ik midden in de polder. Ik strooi een klein beetje voer naast twee brugpeilers. Handig dat bruggen altijd twee kanten hebben. Daarna pak ik een spinhengel uit de auto en een klein tasje met wat reservespullen. Dat is lang geleden, heerlijk dat vibrerende gevoel op de pols als de tweedelige plug door het water zigzagt. Even voelt het roestig maar al snel hebben de worpen de lengte die ze moeten hebben. Ik laat de plug langzaam door het water gaan, het is vroeg en koud, de snoek zal onder zijn kin gekieteld moeten worden. Na een half uur wissel ik van plug, eentje die net wat dieper gaat en mooi wijdt uitslaat als je een tik met de hengel geeft. Ik voel de plug, loopt dieper, tik voor tik haal ik hem binnen. Ondertussen ben ik met mijn gedachten onder water. Wat gebeurt er met dat voer naast de peilers? Is de karper al wakker? Wapperen de breedgesperde borstvinnen traag heen en weer terwijl hij het ontbijt op bed wegpeuzelt? Het water is vlak als een spiegel, de zon staat vol op één kant van de brug. Perfecte omstandigheden? Terwijl de gedachten door mijn hoofd stromen maak ik weer een worp. Zoef, plats. De plug land op het water, kringen lopen weg. Ik tik de plug onder. Na een paar tikken een aanval op de plug. Lomp en sloom. Ik sla aan, hengel trekt meteen krom en onder water reageert er iets traag. Langzaam komt het mee. Ik voel iets langs de bodem schuiven, op de uitstaande lijn koerst de vis voor me langs. Ik zie niets, geen kolk, geen golf. Dan zwaar kopschudden. Niet veel later lost de plug. Uit de diepte komen een paar kolken omhoog. De adrenaline spuit uit mijn oren. Ik heb best wat snoeken gevangen in de polder; altijd waren ze binnen de kortste tijd binnen en ik kan me niet heugen dat een snoek na aanslaan onder water bleef? Wat was dit voor monster? Was het wel een snoek of een vals gehaakte karper of zeelt? Ik plaats nog wat worpen, krijg nog één keer een felle tik maar te kort om te slaan. Het voer ligt anderhalf uur te liggen, tijd om te wisselen. Niet veel later hang ik over de brugleuning en kijk naar een mini oranje puntje; rank pennetje. Staat op 0.6 gram. Ik heb vier loodjes van 0,2 gram op de lijn gezet en een haakje maat twaalf. Lichte hengel en een 22/100e lijntje. Pennetje staat niet naar mijn zin, er ligt een loodje teveel op de bodem. Ik haal op maar verplaats het lood niet, ik laat de pen net wat verder van de peiler zakken. Ja nu is het goed, net iets dieper. Direct na plaatsen zakt het oranje topje iets weg. Komt terug en wordt iets groter dan eerst. Zakt weg en kruipt dan tergend langzaam van de peiler af. Ik kijk en wacht, dan zakt het puntje verder weg. Ik geef een houw met de soepele stok. Vis is even uit balans maar herstelt. Duurt niet lang, spiegeltje spettert nog wat maar heeft de kou tussen de vinnen. Bolle vis, mist een stukje staartlob, waarschijnlijk door een schimmeltje. Als dat zo is dan is het genezen, geen schimmel te zien. Dat was peiler nummer één. Ik controleer de lijn. Schuif het stuitje iets terug. Aan de andere kant is het iets ondieper. Daarnaast staat de zon er nooit op. Ik sla de stek nooit over maar kwam er nooit verder dan zeelt of brasem, dat waren trouwens lichtpuntjes want meestal was het niets.
Ik laat de boel weer zakken. Lekker hangen op die reling. De hengel kan ik ook op de reling laten hangen. Er is net niet voldoende ruimte tussen de molen en de hengel om over de leuning te glijden, hij hangt er stabiel op. Na vijf minuten haal ik het boeltje omhoog en verleg het aas ietsjes. daarna het vaste patroon; hangen en wachten. Gezien eerdere ervaringen verwacht ik eigenlijk geen aanbeet. Heel, heel langzaam zakt het pennetje weg. Het water is redelijk helder dus ik kan hem goed volgen. Oertraag maar steeds dieper, steeds dieper. Ik heb nooit begrepen waarom op dieper water een pen bijna loodrecht naar beneden kan zakken? Alsof de karper een luik heeft geopend en dieper afdaalt? Ik kan daar qua logica niet bij. Hoeft nu ook niet, tijd om aan te slaan. ik geeft weer een houw en meteen komt er een mooie schub. volledig verbouwereerd, boven. Hij weet niet wat hij moet. Elke vluchtpoging is de soepele hengel hem te veel. Veel gespetter aan het oppervlak. Hou ik niet van, voor mijn gevoel vergroot het de kans op een losser. Als ik me naast de brug laat zakken begint de strijd pas echt, de vis heeft nu de controle. Langzaam volgt hij de bodem, soms geeft de slip een tik, het zaakje staat continue volledig strak. "Rustig aan, dan breekt het lijntje niet" mompel ik tegen mijzelf. Af en toe kijk ik naar die hoepelronde stok die afsteekt tegen de felblauwe lucht. Ik zit op mijn hurken en dirigeer. Dan is het over, met opengesperde toeter komt de schub boven, net eronder en binnen. Momentje van euforie, vuiste ballen en een welgemeende YES. Daarna de vis goed bekijken. Minihaakje zit losjes in de lip, ik wip het eruit. Ik bekijk de vis goed, blok graniet, superstrak; echt mooi. Als ik hem terug zet moet hij even op adem komen, dan zakt hij rustig weg, waarschijnlijk terug naar zijn winterhol. Ik rommel mijn spulletjes bij elkaar. Tijd om de kinderen uit school te halen. In de auto op weg naar de polder begint het steeds harder te regenen. Is het wel een verstandig idee om een avondje te pakken? Moeilijk te bepalen, wel weet ik dat als ik deze avond er niet op uitga er voorlopig geen kans meer komt. Een lekkere vakantie in het vooruitzicht maar voor het zover is wil ik een karper vangen. Ik heb behoefte aan de adrenalinerush die het wegzeilende pennetje en opvolgende dril met zich meebrengen. In de polder is Torsten al even aan het vissen, hij heeft nog niet veel gezien en vind het frisser dan gedacht. Hij laat zien waar hij heeft gevoerd en ik baken mijn eigen territorium af. Niet veel later zit ik op een bruggetje naar een lichtpennetje te kijken. Op de één of andere manier is er direct een groot vertrouwen dat het wel weer goed gaat komen. De regen druppelt wel door. Af en toe is het meer dan druppelen en met de harde wind is het verre van lekker. Vier uur later is het droog geworden, de maan geeft veel licht af en onder de schoongeblazen lucht is het flink afgekoeld. Ik ben terug bij de stek waar ik begon. Nog even proberen maar, een kwartiertje dan ben ik niet te laat thuis. Direct na het neerzetten van de pen is er een trilling. Ik sta meteen op scherp. Gek is dat, op andere stekken ook wel wat beweging maar nu weet ik dat het om karper gaat. Meerdere keren wordt de pen op sleeptouw genomen maar iedere keer zijn het lijnzwemmers. Iedere keer haal ik voorzichtig op om te checken of er geen viezigheid op de haak zit. Een aantal keer haal ik ouwe bladeren en plantresten van de haak; er wordt blijkbaar heftig geaasd onder water. Weer schuift de pen weg, hij loopt door, het lichtje wordt steeds doffer. Dit is de aanbeet waar ik op heb gewacht. Ik zet de haak, een slome reactie, de vis wil onder de brug doorschuiven, ik trek hem ervandaan, loop van de brug af en volg hem naar een veiligere plek om te drillen. De vis zwemt met een onuitputtelijke energie rondjes onder de top. Trekt continue zo hard dat de slip net niet loopt maar de hengel wel volledig krom gaat. Vijf minuten later is dit nog steeds hetzelfde. Daarna komt hij steeds vaker ondiep maar het duurt zeker nog weer vijf minuten voordat de vis in het net ligt. Ik kan het bijna niet geloven. Voor de derde keer op rij karper in een polder die me op een bepaald moment bijna anderhalf jaar visloos liet. Toen had ik me niet kunnen denken dat deze polder het lijntje tussen vangen en niet vangen in balans zou gaan houden. De afgelopen periode is lastig geweest. Lang heb ik me voorgenomen om te proberen iedere maand minstens een karper te vangen. Dit gaf me vaak richting. In januari en februari lukte het weer eens niet om karper te vangen, doel direct weer voorbij voor dit jaar. Ik baalde ervan en besloot me weer wat te richten op het kunstaasvissen. Lekker vissen, lekker rondlopen en zo nu een dan een snoekje. Vanzelf kwam de zin weer en bijna direct leverde het ook karper op. Gaf me weer te denken; wat is een doel dat geen richting geeft maar wat de blik die je wilt hebben vertroebeld en een frustrerende gedachte wordt die je neurotisch nastreeft? Pretentieloos moest het worden, los van alles. Aantallen en dergelijke liet ik jaren geleden al varen, nu zou ook dit doel weggestreept worden. Vreemd genoeg gaf het me direct de ruimte weer over andere dingen na te denken en voor ik het wist had ik drie nieuw te onderzoeken polders in het vizier. Polders die lekker dicht bij huis liggen en die op het oog weinig bevist lijken? Te mooi om waar te zijn, waarschijnlijk wel maar echt druk zal het er zeker niet zijn. En zo kan het dus komen dat een polder waar het moeilijk was zorgt voor het buffertje aan adrenaline momenten in de door mij geliefde nacht.
Een week geleden was ik voor het eerst in één van de nieuwe polders. Michael had wel zin om dit systeem eens ‘binnenstebuiten’ te keren. Na een lekkere avond die alweer even geleden stiekem in de nacht is opgegaan lopen we naar de laatste stekken. De avond is al geslaagd, Michael ving een karper op dit nieuwe water. Pretentieloos zet ik de pen naast de peilers van een brug. Nog even over de reling hangen en naar het water turen. Ik pruts wat met de diepte, als het pennetje naar tevredenheid staat duurt het maar even voordat het lichtje verdwijnt; dof, doffer, dofst, weg. Ram en hangen, grote glimlach als ik niet veel later met een prachtige poldervis poseer. Pretentieloos zijn wordt mijn nieuwe doel, bevalt me goed tot nu toe. |
Ik ben......Andries Hoekstra. Trotse vader van twee kinderen en getrouwd met een fan-tastische vrouw. Vanaf mijn 16e vis ik gericht op karper, ondertussen alweer 26 jaar. Vissen gebeurt tussen het familieleven door en daarom vaak 's ochtends vroeg, 's avonds laat of 's nachts. Andere blog's:Categorieën
All
Archieven
April 2024
Contact: [email protected]
|